donderdag 19 september 2013

Psychonomische Diaspora: Australië

Steve Janssen begon zijn carrière op de UvA waar hij in 2007 promoveerde. Met een Rubicon in zijn zak vertrok hij naar de VS (Duke University), wat hij na twee jaar inruilde voor Japan (Hokkaido University). Twee jaar later verhuisde hij naar Adelaide (Australië) en begon als post-doc bij Flinders University.








Mijn idee van dit interview was om 5 Nederlanders op 5 continenten te interviewen. Maar jij hebt bijna alle continenten al gehad! Hoe is dat zo gekomen?
Na mijn promotie kreeg ik de kans om naar de VS te gaan. Daarna wilde ik terug naar Nederland, maar ik kreeg een JSPS beurs in Japan. En ik wilde wel eens kijken of dat land mij zou bevallen, aangezien mijn vrouw Japanse is. Japan is me goed bevallen! Maar mijn Japans is niet goed genoeg om les te geven en bovendien is de kans om daar een eigen lab op te zetten erg klein. Gelukkig kreeg ik een mooie kans in Australië. Ze hadden een beurs voor me, ik kende daar mensen met wie ik dolgraag wilde werken en het klimaat trok me aan. Wie weet kan ik hierna in Nederland aan de slag.

Kun je iets over je onderzoek vertellen? Tot nu toe heb ik me vooral gericht op de zogeheten “reminiscence bump”. Waarom hebben we zoveel herinneringen aan onze tienerjaren? Dat onderzoek is vrij succesvol geweest, maar ik wilde iets nieuws. Nu doe ik onderzoek naar de levendigheid en valentie van herinneringen. Mijn onderzoek toont aan dat ‘gezonde’ mensen levendige positieve herinneringen hebben, terwijl negatieve herinneringen zijn afgevlakt. Hierdoor voelen de positieve herinneringen dichterbij dan de negatieve. Mensen met een trauma voelen zich juist heel dicht bij de traumatische gebeurtenis en hebben last van flashbacks, terwijl bij mensen met depressie zowel de positieve als de negatieve herinneringen zijn afgevlakt. Ik doe voornamelijk onderzoek met studentenpopulaties. In deze groepen is er voldoende variatie, die ervoor zorgt dat ik kan speculeren over patientenpopulaties, zoals PTSS of depressie. Proefpersonen vullen verschillende vragenlijsten in, zoals de “White Bear Suppression Inventory”, en ik gebruik speciale software om de woorden die proefpersonen gebruiken te analyseren. De software telt bijvoorbeeld het aantal keren dat een proefpersoon het woord “ik” of “mij” gebruikt. In feite hanteer ik een cognitieve benadering voor klinische problemen.

Wat is kenmerkend voor onderzoek in Australië? Experimenteel onderzoek is hier minder ontwikkeld dan in Nederland. Het onderzoek lijkt hier meer toegepast. Ik werk bijvoorbeeld veel samen met goede clinici. En als je kijkt waar overheidsgeld naar toe gaat, dan is dat vooral naar onderzoek over bijvoorbeeld cognitieve veroudering, body image en slaapproblemen. Op conferenties is de forensische psychologie sterk vertegenwoordigd.

In Australië zijn veel problemen met Aboriginals. Zijn daar interventieprogrammas voor?
Het percentage aboriginals is lager dan je zou denken: 2.5%, maar er zijn meer dan 50 stammen met hun eigen taal en gebruiken. Er zijn inderdaad problemen: weinig integratie, hoge werkeloosheid, alcoholmisbruik en criminaliteit. Van collega’s heb ik gehoord dat het moeilijk is om aboriginals te bereiken en hun medewerking te krijgen. Een ander probleem is dat bestaande vragenlijsten vaak onbruikbaar zijn voor deze populatie omdat hun manier van denken zo anders is dat ze de vragenlijsten vaak niet goed begrijpen. Veel Australiërs in de outback zijn redelijk rechts en ondersteunen initiatieven om aboriginals te helpen niet, al probeert de regering het wel met bijvoorbeeld speciale studiebeurzen.

Wat valt je het meeste op op je werk in Australie?
Toen ik begon op Flinders University kreeg ik een enorm uitgebreide introductie van de Human Resource afdeling over al mijn rechten als werknemer: deeltijd werken, ouderschapsverlof, dat soort dingen. Ze houden hier van hard werken, maar vinden het belangrijk om de mensen te beschermen. Eigenlijk lijkt het qua sfeer op de UvA. Als je een publicatie hebt, dan is iedereen blij voor je. In de VS waren ze competitiever en jaloerser.

Wat zijn de leuke en minder leuke kanten aan werken in Australië?
De minst leuke kant is dat het erg ver weg is van famillie en vrienden en dat je hier dieren hebt die je kunnen doden: slangen, krokodillen, spinnen, haaien, kwallen. De leuke kanten zijn de gemoedelijke sfeer, de goede arbeidsvoorwaarden, en zoals ik al zei: het klimaat. En ze hebben ook leuke dieren zoals koalas en kangoeroes! Op mijn werk is het super dat ik hier mijn eigen lab heb kunnen opzetten. Ik heb mijn eigen onderzoeksruimte en krijg dit jaar voor het eerst mijn eigen studenten.

Hoe zou jij Australiërs omschrijven?
De mensen zijn erg op zichzelf. Ze hebben niet veel nodig om gelukkig te zijn. Ze zijn vriendelijk, maar het is soms moeilijk om met ze in contact te komen. Het is makkelijker om met buitenlanders vrienden te worden dan met Australiërs. Ze zijn ook vrij direct. Ze lijken wel een beetje op Nederlanders.

Wat is de grootste meerwaarde van je buitenlandervaring?
Mijn schrijven is veel beter geworden. Niet alleen grammaticaal, maar ik heb geleerd om een helder verhaal te schrijven. Wat ik ook geleerd heb is om te plannen, maar me tegelijkertijd niet blind te staren op of dat plan wel gaat lukken of niet. Zoals John Lennon zei: Life is what happens to you while you are making other plans.

Als iemand je komt opzoeken en vraagt om iets voor je mee te nemen, wat zal het dan zijn?
Indonesisch eten.

Indonesisch eten? Geen stamppot?
Oh, alsjeblieft niet zeg!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten