Gevaarlijke Psychologie
Erasmus Darwin, buste door W.J. Coffee (1795) |
Andere velden waren er vlotter bij: vooral de psychologie stond binnen de kortste keren op zijn kop. De evolutietheorie, en dan vooral haar voornaamste proponent Charles Darwin, drukte al snel een stevig stempel op de transformatie van metafysica naar (jawel) psychonomie. Vragen als “hoe is het allemaal zo gekomen” wierpen een nieuw licht op vraagstukken rond lichaam en geest. Emoties, bewustzijn, instincten, vrije wil; ze zouden voorgoed in een ander perspectief staan. De stroomversnelling hield pakweg een halve eeuw aan, en trok sporen die nog altijd richtinggevend zijn.
Toch is Darwin bij
de doorsnee psychonoom niet zo gekend als prominent richtingwijzer. En vliegt
Darwin al onder onze radar, wat dan niet te denken van zijn grootvader, Erasmus
Darwin? Waar de cyberwereld niet vergeet haar grondleggers te eren als ze van
hype naar hype buitelt (overmorgen liggen de GoogleGlasses alweer naast Hyves
en MSN op het cyberkerkhof), blinkt
de hedendaagse psychologie, in dit mind
the brain tijdperk, minder uit in historisch bewustzijn – je zou haast
vergeten dat haar wortels zich tot vóór het jaar 2000 uitstrekken.
Erasmus Darwin dus
– miskend talent, zelfs onder verstokte neurochauvinisten. Zijn pogingen om
mentale processen uit te leggen in termen van neurale processen waren bepaald
modern. Vrijdenker was hij, maar toch een tikje beducht voor de buzz – zo verlicht was Engeland nou ook
weer niet aan het eind van de 18e eeuw. Verstopt in een addendum bij zijn Zoonomia (1792) stelde hij dat gedachten (de inhouden van de geest)
niet los kunnen bestaan van de bewegingen van neurale vezels (nou vooruit, de
hersenkennis had misschien nog een paar stappen te zetten). Ideeën zijn lichamelijke gevoelens; geen liefde
zonder fysieke lust, zeg maar. Embodied cognition, toen al. Associaties tussen
ideeën berusten op neurale processen, niet op een transcendente ziel. Het
heersende dogma dat mentale processen zich ontrekken aan de fysieke natuur werd
door Darwin ontzenuwd en, in bedekte termen, als spookverhaal weggezet. No body, never mind.
Nu mainstream,
maar destijds gevaarlijk. Want afwijkend van de traditionele metafysica. En dat
zou hij weten. De geest was door God gegeven, en wel aan de mens. Gelieve de
geest te zien als transcendent gegeven, los van het (dierlijk) lichaam. Dat de
mens zich dus eigenlijk niet wezenlijk onderscheidde van het dier, daar werd
niet iedereen blij van. Zou er toen al iemand geweest zijn die bevroedde tot
welk magistraal oratorium kleinzoon Charles deze vroege etude van Erasmus later
zou oppimpen?
Dualistische dogma’s
stelde je niet zomaar ter discussie. Descartes was gerehabiliteerd, maar rond
1800 was Spinoza nog altijd verketterd; als je niet uitkeek dan kon je zomaar
beschuldigd worden van atheisme of, erger nog, materialisme. Als de
autoriteiten (van kerk en overheid, dat liep nogal door elkaar) de censuur over
je uitspraken dan kon je het wel schudden. Descartes’
Error, daar had je toen eens mee aan moeten komen. Ondanks zijn
voorzichtige aanpak werd de oude Darwin voorlopig in de ban gedaan.
Na 1815 stond er
zelfs, geloof het of niet, gevangenisstraf op het publiceren van
materialistische geschriften. Gevaarlijke psychologie. In 1819 was de
gerespecteerde chirurg William Lawrence zo vermetel om, in de geest van Darwin,
te schrijven dat krankzinnigheid een fysiologische stoornis is in plaats van
een aandoening is van de ziel. Het kostte hem zijn baan. Wouter Buikhuisen kan
er over meepraten. Onder aanvoering van inquisiteur Piet Grijs buitelde de
natie over hem heen – zijn onvergeeflijke misdaad: hij had het gewaagd te
veronderstellen dat aan de criminele geest misschien wel een afwijkend brein
ten grondslag lag. Buikhuisen trok zich terug uit de wetenschap en sleet zijn
verdere dagen in het antiekhandeltje van zijn vrouw. Nooit echt gerehabiliteerd. Dick Swaab werd
nog maar 20 jaar geleden bijna gestenigd vanwege zijn homokwab, maar is nu een
gevierd voortrekker en popularisator. Het kan verkeren.
Wetenschappers wisten zich dus
gemuilkorfd, begin 19e eeuw. Fictieschrijvers daarentegen konden
weinig kwaad, en mochten wat meer vrijuit spreken. Ook over gevoelige zaken als
de lichaam-geest kwestie. In 1822 ging
Ernst Hoffmann los met Meister Floh,
een fantasie waarin je met een wonderbaarlijke microscoop recht in andermans
brein kon kijken (GoogleGlasses avant la
lettre). Of eigenlijk in andermans ziel, want je kon gedachten gelezen uit
de bewegingen van de neurale vezels. Een rechtstreekse verwijzing naar onze
Darwin. De Pruissische politie nam het manuscript weliswaar in beslag, maar na
verwijdering van een gewraakte passage (waarin Hoffmann een Berlijnse magistraat
op al te brutale wijze belachelijk maakte) mocht het alsnog gepubliceerd – met
Darwiniaans gedachtengoed en al. Hij wel.
Nog meer explicit content treffen we bij Mary
Shelley. U kent haar boek wel, van de film, en dan vooral de onvergetelijke vertolking
door Boris Karloff in 1931. Maar het boek zelf uit 1818 is zeker zo
meesterlijk: Frankenstein. Niet
vernoemd naar het monster, trouwens, maar naar zijn schepper: Dr. Frankenstein.
Briljant maar bezeten, strevend naar schoonheid en perfectie. Ons aller
rolmodel, zeg maar. Op wonderbaarlijke wijze slaagt hij er in een lijk tot
leven te brengen. Met lekker veel bliksem; de fantasie was niet weinig
geprikkeld door Galvani’s ontdekking dat dooie kikkers levensecht bewegen als
je ze onder stroom zet. Maar Frankenstein’s droom zou snel in een nachtmerrie
verkeren, want zijn schepping blijkt verre van volmaakt. Als zijn schepper
vlucht in afgrijzen, trekt het levende lijk de wijde wereld in. Het androïde
monster leert de betekenis van taal en van gevoelens, als hij huiselijke scènes
begluurt. “I perceived that the words they spoke sometimes produced
pleasure or pain, smiles or sadness, in the minds and countenances of the
hearers.” Maar woorden als goed en
kwaad brengen hem in verwarring – hij kan de betekenis ervan niet invoelen.
Denk Darwin. Als hij gesnapt en verjaagd wordt (rejection hurts; zijn anterior insula doet het kennelijk nog
goed) ontvouwt zich het verhaal van kwaad tot erger. Rousseau all over again:
we worden niet slecht geboren, we worden slecht gemaakt. (Shelley kende haar
klassieken.)
De metafysica
schreef voor dat de transcendente begrippen goed en kwaad niet afhangen van
ervaring (en al helemaal niet van gevoelens als pleasure and pain). Shelley onderstreepte dat ideeën pas inhoud
krijgen als ze gepaard gaan met gevoelens zoals je die lichamelijk ondergaat.
De echo van Erasmus; zij kwam er mee weg. Misschien juist wel omdat het niet
goed afliep. In een voorwoord ontboezemt echtgenoot Percey Shelley dat
inspiratiebron Darwin daadwerkelijk de mogelijkheid van androïden voorzien had.
Percy Shelley werd zelf overigens beschuldigd van blasfemie en opruiing vanwege
zijn gedicht Queen Mab uit 1813,
waarin hij schreef: “There is neither good nor evil in the universe, otherwise
than as the events to which we apply these epithets have relation to our own
mode of being”. Je moest het ook weer niet te
bont maken. Er zijn grenzen, zelfs aan de fictie.
Doodzwijgen werkt maar voor zo lang als
het duurt. Toch zou er nog heel wat water door de Rijn stromen eer de geest,
eenmaal uit de fles, zich ook wetenschappelijk in het lichaam verankerde. Frankenstein
gaf het lichaam de geest, en zie, het ging mis; Erasmus Darwin schonk de geest
een lichaam, en zie, alles kwam goed – uiteindelijk. Pionier, mag dat gezegd?
Ergens in mij schuilt een neuromanticus.
--RR
Voor deze uiteenzetting heb ik dankbaar gebruik
gemaakt van talloze bronnen, waarvan er één speciale vermelding verdient: het
onvolprezen (maar zelden gelezen) “From Soul to Mind” van Edward Reed (1997). Geschiedenis maar dan niet saai.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten